het hoofd [hoft] n (-en, -je) (호프트/머리)
Baby’s hebben altijd een groot hoofd.
het gezicht [ əz χt] n (-en, -je) (허직흐트/얼굴)
Ze heeft eigenlijk wel een knap gezicht.
het haar [har] n (haren, -tje) (하르/머리카락)
Mijn haar is te lang. Ik moet maar weer eens naar de kapper!
de huid [h yt] f/m (o. Pl., -je) (하위트/피부)
Die crème verdraag ik niet. Ik heb een erg gevoelige huid.
de neus [nøs] m (neuzen, -je) (뇌스/코)
Ik ruik niets. Mijn neus is verstopt.
het oog [oχ] n (ogen, -je) (오ㄱ흐/눈)
Kan/Kun jij dat lezen? Je hebt betere ogen dan ik.
het oor [or] n (oren, -tje) (오르/귀)
Zijn vader heeft net zo grote oren als hij.
de mond [mɔnt] m (-en, -je) (몬트/입)
Hij stak een hele reep chocolade in zijn mond.
de tand [tɑnt] m (-en, -je) (딴트/이빨)
Mijn tand is afgebroken, ik moet naar de tandarts.
de tong [tɔŋ] f/m (-en, -etje) (똥/혀)
Het eten is veel te heet. Ik heb mijn tong verbrand.
de hals [hɑls] m (halzen, -je) (할스/목)
Giraffen hebben een heel erg lange hals.